donderdag 29 december 2016

De ultieme vleeswording


Als zielen een materiële realisatie krijgen, kun je spreken van ‘incarnatie’, of ‘vleeswording’. En bij gebrek aan duidelijkheid over wat ‘zielen’ nu precies zijn, wordt incarnatie/vleeswording ook wel gebruikt om de materialisering van ideeën, geesten,  woorden of Het Woord aan te duiden.

Spiritueel ingestelde mensen die spreken over vleeswording doelen daarmee meestal op goden die zomaar ineens op aarde rondlopen. Bijvoorbeeld in de gedaante van de Farao in het oude Egypte, van de god Vishnu in het Hindoeïsme of van Jezus Christus in het Christendom.

Filosofen zijn niet altijd spiritueel ingesteld, maar ook zij spreken graag over incarnatie. In het verleden (bijvoorbeeld bij Plato en Thomas van Aquino) werd daarmee bedoeld dat wij in wezen zielen zijn, die tijdelijk, voor de duur van ons verblijf op aarde, gekleed gaan in een lichamelijk omhulsel. Moderne filosofen (bijvoorbeeld Merleau-Ponty en Levinas) benadrukken liever dat wij primair lichamelijke wezens zijn. Zij wijzen erop dat geestelijke menselijke vermogens als kennen en denken gesitueerd zijn, dat wil zeggen wortelen in het gegeven dat we een lichaam zijn dat geplaatst is in een materiële wereld. Die situering noemen ze ook wel incarnatie.

Hoe verschillend de tot nu toe genoemde soorten van vleeswording ook zijn, je kunt zeggen dat de ziel, of de geest, of hoe je het ook noemen wilt, eigenlijk dat vlees (weer) uit wil. Jezus’ incarnatie eindigt met zijn hemelvaart, en die start volledig geïncarneerd, maar boven aangekomen moeten de lichamelijke omhulsels zijn afgeworpen zoals bij een raket zijn hulpmotoren, zo stel ik me voor.

Voor Plato en zijn opvolgers is het eigenlijk maar behelpen, die opsluiting van de ziel in een aards lichaam. Maar gelukkig participeert de ziel nog aan de wereld van volmaakte ideeën waar zij uit voortkomt en waar ze nog herinneringen aan heeft. Moderne filosofen kennen die troost niet meer, maar zien kans om aan de beperkingen en eindigheid die het lichamelijke aankleven nog een vorm van inspiratie te ontlenen. Heidegger laat zich inspireren door het Sein zum Tode, en Levinas spreekt van het genieten van de materiële genietingen (“Het verbruik van voedsel is het voedsel van het leven”), waarmee een spirituele dimensie het materiële bestaan ingesmokkeld wordt.

Je kunt deze sublimeringen beschouwen als manieren om alsnog boven de beperkingen van de lichamelijkheid uit te vliegen en te ontsnappen aan het vlees. Er is een derde soort vleeswording waarbij dat niet meer lukt. Ik doel daarmee op de manier waarop we zélf onze menselijke ideeën, verlangens en behoefte aan zekerheid materialiseren: door ons te organiseren, door de wereld te categoriseren en een ordening op te leggen.

Kenmerk van deze laatste vorm – die zich dus manifesteert als bureaucratie, organisatie, regelgeving, registratie – is de banaliteit, de saaiheid, de onopgesmuktheid van wat je dan realiseert. Neem bijvoorbeeld het alfabet, in oorsprong de verzameling van ingekerfde tekentjes die spraakklanken konden verbeelden. De geest kan er gebruik van maken voor een ontsnappingspoging in de vorm van poëzie of een liefdesbrief. Maar historisch gezien komt het alfabet simpelweg voort uit de behoefte om handelstransacties te kunnen registreren. En daar mocht het van de uitvinders gewoon bij blijven.

Of neem het kadaster, een gortdroge opsomming van eigendomsrechten, waarvan de verdienste niet is dat het iets goeds of iets moois verbeeldt (hopelijk wel iets waars), maar dát het er überhaupt is. Als het er niet is, kan dat voor burgers in een land betekenen dat ze permanent in onzekerheid verkeren of dat een samenleving, letterlijk, niet van de grond kan komen.

Al blijkt het onontbeerlijk voor een betrouwbare samenleving, ook bij het kadaster komt geen virtuoos perspectief kijken, de ziel sterft daar bijna van de trivialiteit. Het is, net als in alle overige bureaucratie, één en al middelmatigheid, zoals René ten Bos terecht vaststelt in zijn boek over bureaucratie. Toch, en dat geldt voor alles van deze derde soort, kunnen we ons er maar het beste aan overgeven, want daaraan te willen ontsnappen is niet goed. Dat noem ik de ultieme vleeswording.

Zie ook Saai en heldhaftig en Incarnatie als Joods begrip

2 opmerkingen:

  1. Ik begrijp de laatste zin niet. Ik denk juist dat het ontsnappen of niet meedoen aan bureaucratie niet leidt (lijdt) tot vleeswording, maar juist tot de-carnatie (ont-vleeswording?). Zelfs zo zeer dat als je er in slaagt nergens geregistreerd te staan, je niet bestaat. Niet je aantoonbare vleselijke verschijning is relevant voor het krijgen van een uitkering, ziekteverzekering, hypotheek etc, maar het feit of je in de boeken van de bureacraten staat. Ik heb een sofi-nummer, dus ik besta.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ja, zo bedoel ik het ook: het ontsnappen aan bureaucratie draagt niet bij aan vleeswording, integendeel, deelname aan de bureaucratie is een vorm van vleeswording. En dan nog eens een waaraan geen ontsnappen mogelijk is, vandaar de ultieme vleeswording.
      Maar ik ben waarschijnlijk niet duidelijk genoeg geweest, het zijn ook een beetje rare gedachten.

      Verwijderen