donderdag 8 maart 2018

Hardnekkig dualisme


Het zou voorbij zijn, dachten we, werd ons verteld: de heilloze tweedeling tussen degenen die de Waarheid kenden en zij die in duisternis leefden. Dat was voortaan iets van onze lang voorbije jeugd, of van de middeleeuwen. Sinds de jaren zestig hadden we ons immers bevrijd van dat dualisme van zondaars en heiligen. In de plaats daarvan omarmden we een zeker relativisme, we wisten ons bevrijd van absolute waarheidsclaims.

Maar het is helemaal niet voorbij. Want er is sinds die tijd een nieuwe ideologie ontstaan die zich, net zo zeer als de oude religies, beroept op absolute waarden en een bijbehorend onderscheid tussen goed en kwaad. Ik doel op het ‘mensenrechtendiscours’ dat vanaf de jaren vijftig een grote vlucht heeft genomen in het Westen. Je kunt spreken van een nieuw geloof. En dat geloof blijkt soms een treffende overeenkomst te hebben met het aloude Christelijke dualisme: het stelt niet de vraag naar de uitvoerbaarheid van zijn verheven idealen, dat zou te prozaïsch zijn - te weinig heilig, zeg maar.

Toeval of niet, zowel NRC als Trouw kwam afgelopen weekend met artikelen rondom dit mensenrechtendiscours. In een NRC-twistgesprek met Barbara Oomen wijst Andreas Kinneging op de praktisch-morele oorsprong van mensenrechten. Zij werden in het leven geroepen voor bescherming van de individuele burger tegen de staat met zijn machtsmonopolie. Van daaruit heeft het concept zich ontwikkeld tot een catalogus van afdwingbare rechten met een absoluut karakter. Als zodanig, zegt hij, hebben mensenrechten het Christendom vervangen als religie. “Dit evangelie wordt mondiaal met geld en wapens uitgedragen.”

In Trouw ziet Rik Torfs eveneens de ontwikkeling van mensenrechten van simpele rechtsbeschermingsregels, niet los te zien van de democratische rechtsstaat, naar een steeds verhevenere, nobelere, absolute invulling. Torfs ziet dat niet zo zitten, hij verkiest “sobere denkers boven bevlogen, hooggestemde idealisten.”  Maar hij kan niet anders dan vaststellen dat die metafysische aspiraties op mensenrechten geprojecteerd worden door “heel wat mensen die tot de culturele elite (en vaak tegelijk tot de politieke linkerzijde) behoren”. De zogenaamde Gutmenschen, voor wie goedheid niet zozeer een morele attitude is, als wel een punt van geloof. Voor hen, aldus Torfs, zijn de mensenrechten “een manier om filosofische ‘absolute waarheid’ die theoretisch niet meer houdbaar is via de omweg van de mensenrechten toch binnen te smokkelen”.

Dat het mensenrechtenactivisten in veel gevallen gaat om “metafysisch heimwee” ziet Torfs bevestigd in het feit dat zij een essentiële morele vraag niet stellen: die naar de praktische haalbaarheid van hun idealen, bijvoorbeeld van ongelimiteerde gastvrijheid voor migranten. Het aloude dualisme blijkt niet verdwenen te zijn, het wordt voortgezet met andere middelen.

Zie ook Mensenrechten, pragmatisch bekeken

Geen opmerkingen:

Een reactie posten