vrijdag 31 juli 2015

Levinas en Camus


Emmanuel Levinas en Albert Camus waren in de decennia na de oorlog actieve deelnemers aan het Parijse intellectuele leven, maar er zijn mij geen verhalen bekend van ontmoetingen tussen hen. Wel behandelen zij, onafhankelijk van elkaar, thema’s die destijds in Parijs gangbaar waren, zoals dat van de mensvijandige, zwijgende kosmos en de eenzame plaats van de mens daarin. Daaruit kan blijken dat zij deel uitmaakten van hetzelfde intellectuele milieu.

Een overeenkomst tussen de twee denkers is dat zij, elk op zijn eigen manier, in hun beste werken ervan uitgaan dat ‘zinvolle orde’ in deze wereld niet zomaar vanzelfsprekend gegeven is.

Voor Levinas heeft dat – in De totaliteit en het Oneindige  – de gedaante van een ongrijpbare maar voortdurende  afwisseling van twee principes: dat van de ik-gerichtheid en dat van de doorbreking daarvan door de Ander. De Ander blijft je voortdurend verrassen, juist omdat je iedere keer weer, geheel legitiem, terugkeert naar de ego-zone. Structuren van het ego, en in het verlengde daarvan van de staat en instituties, zijn belangrijk, maar de Ander kan daar volkomen onvoorspelbaar doorheen fietsen en het (tijdelijke) primaat opeisen.

Bij Camus is het zo dat de afwezigheid van zinvolle orde hem brengt tot een besef van de absurditeit van het bestaan. Het absurde, zegt Camus, ontstaat waar het hevige verlangen van de mens, juist naar redelijke orde en klaarheid, botst op de zwijgende natuur en de onverschillige menselijke geschiedenis. Dit besef, dat ons eigen eindige leven in het licht van de onverschillige eeuwigheid niets voorstelt, was in datzelfde Parijse milieu al door Sartre verwoord. Die meende dat we dat besef alleen verdragen als ‘walging’. Camus werkt het uit in diverse boeken, en zijn belangrijkste conclusie is dat het zaak is voor de mens om het in deze absurditeit uit te houden, op zo menselijk mogelijke wijze.

Camus heeft dat uithouden zelf inderdaad gepraktiseerd. Tot op het laatst heeft hij geweigerd om gemakkelijke standpunten in te nemen, bijvoorbeeld in de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog of ten aanzien van het communisme. Daarvoor was hij zich te zeer bewust van de hachelijkheid van vele standpunten. Heel anders dan bijvoorbeeld Sartre die op een gegeven moment terugschrok voor de eenzaammakende aspecten van zijn existentiedenken en liever het volle, maar ook vaak ongenuanceerde, engagement zocht van het communisme.

Anders dan Camus, en meer zoals Sartre – maar dan op zijn geheel eigen manier – is Levinas uiteindelijk ook bezweken voor de verleiding van een minder absurd en ongrijpbaar universum. In zijn boek Anders dan Zijn verlaat hij het fragiele, anarchistische evenwicht van De totaliteit en het Oneindige en kiest hij voor toekenning van een eenduidige dieptestructuur aan het leven van iedere mens. Wij zijn “ten diepste” en “voor alles” toegewijd aan en ter beschikking van de Ander, aldus Levinas in dat boek.

Ik betreur deze ontwikkelingsgang van Levinas. Ten eerste omdat ik de totale toewijding aan de ander, ja zelfs iedere ander, niet kan navoelen. Het is wat mij betreft geen ervaringsgegeven. Ten tweede omdat de anarchistische evenwichtskunst van De totaliteit en het Oneindige mij realistischer toeschijnt,  vooral vanwege de boodschap dat we het in dat ongewisse moeten uithouden. Jammer dat Levinas in zijn latere werk bezweken is voor de verleiding van meer gefundeerde theorie.

Dat is bij Camus niet gebeurd. Misschien omdat hij veel jonger gestorven is?

Zie ook De droevige gang van twee vakfilosofen: Nussbaum en Levinas

1 opmerking:

  1. Dag Naud,
    ja dat zou kunnen. Met de toename van de leeftijd zullen mensen allicht sneller geïnstalleerd raken (in denkschema's). Maar het is niet onmogelijk.
    In ononderbroken interactie met de omgeving blijven denkers met enige levenservaring soms overeind in het onzeker-zijn.
    Denk maar aan Paul De Grauwe die onrustig geworden is het heersende economische paradigma.

    BeantwoordenVerwijderen